Als mensen nummers worden
Het is zomer 2022. De kranten staan er vol mee: het aanmeldcentrum voor asielzoekers in Ter Apel is vol, té vol. Er is onvoldoende plek en mensen slapen buiten in de open lucht. Humanitaire hulporganisaties komen in actie om mensen te voorzien in hun basisbehoeften. Om opvangplekken vrij te maken voor deze nieuwkomers moet er ‘doorstroom’ komen. Statushouders* die nu nog in de COA opvanglocaties verblijven moeten in de gemeenten worden gehuisvest. De Rijksoverheid geeft opdracht aan de gemeenten om statushouders op te nemen. Ik ben op werkzaam bij VluchtelingenWerk Nederland waar we samenwerken met de gemeente en de woningbouwverenigingen om deze opdracht uit te voeren: statushouders huisvesten en begeleiden in de stad. In een hoog tempo, om de aantallen die door het Rijk zijn gesteld te behalen.
De ‘zielige man’ noemde mijn collega hem.
Zielig is hij niet. Dat wist zij zelf als geen ander, onverschrokken als zij is. De meneer die voor mij zit is gestresst, te zien aan hoe hij op zijn stoel beweegt en hoe zijn vingers naar een sigaret snakken. Moegestreden, dat verraden de lijnen in zijn gezicht. Hoopvol, dat we hem verder kunnen helpen in de zoektocht naar zijn zoon. Intens verdrietig, wanneer die hoop tijdens ons gesprek al snel vervliegt.
Meneer is statushouder*. Hij zit op ons kantoor omdat hij die ochtend, samen met een van onze vrijwilligers, een woning die aan hem is toegewezen** heeft bezocht. Op ons kantoor helpen we hem met het papierwerk om de verhuizing te realiseren en zal hij de komende maanden begeleiding krijgen bij zijn huisvesting en integratie in de stad. Ik word meestal betrokken als er problemen zijn, als het niet gaat volgens het proces of protocol zoals dat op papier bedacht is. Deze meneer is zo’n probleemgeval. Hij heeft de woning die hem is toegewezen geweigerd.
Mijn rol is dan de reden van weigering te achterhalen, de betrokken ketenpartners te informeren, kijken wat er nog te ‘redden’ valt en meneer de verdere procedure uit te leggen: “Wij zullen uw reden van weigering doorgeven aan de instanties. Zij zullen een beoordeling maken. Als de reden van weigering gegrond wordt verklaard, zal er een nieuwe ‘koppeling’ plaatsvinden. Als zij de reden als ongegrond beoordelen, krijgt u nog één keer dezelfde woning aangeboden. Wanneer u deze nogmaals weigert, verliest u uw recht op een woning en heeft u ook geen recht meer op verblijf in de COA locatie. U wordt dan dakloos.”
Enkele keren komt het voor dat de ‘koppeling’ die tussen de woning en haar toekomstige bewoner(s) wordt gemaakt, niet juist is. Er kan sprake zijn van een medische verklaring waarom iemand bijvoorbeeld niet op de derde verdieping kan wonen, of het aantal (slaap)kamers komt niet overeen met de minimumnormen die zijn gesteld voor het aantal bewoners. Dit laatste leek in dit geval voor een moment aan de orde te zijn. Zijn reden van weigering: “Er is geen kamer voor mijn zoon”. De woning die meneer die ochtend had bezichtigd had twee slaapkamers. Een voor hem en zijn vrouw en een voor zijn twee minderjarige dochters. Er was volgens de documentatie geen sprake van een derde kind. Ik zocht in de over hem beschikbare papieren of er iets over het hoofd was gezien. “Waar is uw zoon?” vraag ik. Meneer haalt een papier uit zijn borstzak. Het is is wat vervaagd, hij draagt het duidelijk al een poos bij zich. Het logo van het Rode Kruis Missing Family Links is duidelijk zichtbaar. Er staat een tekstje bij dat is opgesteld door een medewerker van het Rode Kruis in Turkije. Daar is de jongen in 2016 voor het laatst is gezien, vanwaar hij waarschijnlijk in een boot is gestapt met als bestemming Europa. Meneer kijkt mij gespannen en hoopvol aan, of zijn zoon misschien bij ons bekend is.
Wanneer hij terugkomt van zijn rookpauze is hij weer wat gekalmeerd. Hij verontschuldigt zich voor zijn gedrag. Toen bleek dat wij geen antwoorden hadden die hem naar zijn zoon zouden leiden, was zijn wanhoop namelijk even meester geworden en huilde hij. Middelbare, Syrische, Islamitische man huilde voor de ogen van een jonge, witte, niet-Islamitische vrouw en een zwarte man, student - een tiener nog- die de vertaling van en naar het Arabisch deed. De rest van het gesprek keek hij ons nog amper aan, zo groot was de schaamte voor zijn tranen. Op die manier kreeg ‘de zielige man’ zijn bijnaam van mijn collega.
Toen de verdere procedure was uitgelegd en vertaald – die van ‘als het ongegrond wordt verklaard, wordt u dakloos’ – inclusief mijn verwachting van de uitspraak van de beoordelingscommissie, accepteerde hij alsnog de woning. We planden hem opnieuw in het rooster voor de week erop zodat hij het huurcontract alsnog kon ondertekenen en wij hem met het administratieve gedeelte van de verhuizing zouden kunnen assisteren. Ik informeerde de betrokken instanties.
Een week later was er een vergadering met de ketenpartners, over de cijfers. We spraken over het aantal eenheden dat vrij was gekomen in de COA opvanglocaties, het aantal woningen dat werd vrijgehouden voor statushouders, het aantal koppelingen dat was gemaakt tussen woningen en bijpassende bewoners, het aantal huishoudens dat intussen was gevestigd. We liepen achter op schema, wilden we de jaarlijkse opgave van het Rijk behalen. Ondanks dat alle partijen op volle toeren en op hun maximumcapaciteit werkten, konden we het niet bijbenen. Er was frustratie en ook cynisme. Hoe kan het dat al die organisaties zoveel werk steken in het realiseren van de doorstroom en dat deze dan stagneert omdat er woningen worden geweigerd? Men sprak over woningnood, over de lengte van de wachtlijsten voor autochtone Nederlanders, over efficiëntie en ondankbaarheid. Er waren verzuchtingen als ‘graag of niet’, ‘verwend’, ‘beseffen ze wel hoeveel tijd daarin gaat?’ en ‘wat verwachten ze nou eenmaal?’. Er werd naar mij gekeken, of we vanuit VluchtelingenWerk wel aan juiste informatievoorziening en verwachtingsmanagement doen.
Ik deelde het verhaal van ‘de zielige man’. Over een vader die een kamer voor zijn zoon gereed wilde hebben, op de dag dat die zoon weer zou verschijnen. De mensen aan de virtuele tafel bleven even stil. Wanneer mensen nummers – eenheden, huishoudens, koppelingen – worden, vergeten we de verhalen en levens die achter de getallen afspelen.
De daaropvolgende weken en maanden bleven casussen als dit voorkomen en de werkdruk hield aan. Functionarissen aan alle zijden draaiden overuren. Morele vraagstukken bleven en knagen bij betrokkenen: waarom zo hard werken om deze vreemdelingen te huisvesten, terwijl de wachttijden voor onze landgenoten - mensen die we misschien zelfs kennen - alleen maar oplopen? Het cynisme werd groter maar waardeoordelen hoorde ik niet meer. In ieder geval niet in mijn bijzijn. Ik durf te geloven dat het vertellen van menselijke verhalen achter de cijfers, het inlevingsvermogen een beetje doet groeien. Niet dat daarmee morele dilemma’s vervagen of vergemakkelijken, ze worden alleen iets humaner.
De zielige man zag ik een paar weken later weer op ons kantoor, herenigd na twee jaar met zijn vrouw en dochters die hun verblijfsvergunning hadden ontvangen. Zij trokken bij hem in in zijn woning. Hij glimlachte, nog altijd beschaamd.